oktober16
Boven mijn hoofd hebt gij uw lucht gebreid:
een hemel, rijk van zon en wijd van wind –
terwijl ik juichend door de ruimten schrijf,
of aan uw borst lig als een drinkend kind.
Rood van verlangen, bonzende van vragen,
ging weer een stuwen door mijn bloed,
als brede dorpen aan uwe glanzende einders lagen,
en slooten weiden in figuren sneden.
Het avondlicht zinkt door de vensters binnen.
De bruine meubels denken aan elkaar,
een stervend woord wil overal beginnen –
’t Eenvoudig leven Gods is diep en klaar:
een man in blauwe kiel en een vrouw in een
geruiten rok en witte boezelaar.
Martinus Nijhoff
oktober13
toen is er even gefluisterd en ik ben heengegaan
nu waait een koele mildheid om mijn slapen
ik lig ontbonden in een wijde rust
ik weet het nu, ik hoor nu voortaan toe aan een werk,
dat stil is en heimelijk
dat is van de bomen, die wiegen met de wind, dat is van
de zon, die glinstert op de rivier
dat is van de regen, die ritselt in het gras, dat is van de
vochtige ogen van dieren
ik zal nu altijd vrij zijn en alles verliezen
ik zal maar wandelen en toezien
ja, ik zal nu misschien wel niets meer afmaken
(Fragment van “Kentering”, J.C. van Schagen, Zeeuws dichter, schrijver, graficus – 1891-1985 – uit de bundel Ik ga maar en ben, G.A.van Oorschot, Amsterdam 1972)
oktober7
Uit straten ronkend en rumoerig
heb ik een weg, een plek gezocht;
ik vond, het hart beklemd en roerig,
een huis gebouwd uit ademtocht.
Uit woordenvloed ben ik gekomen,
genaderd tot de bron van rust;
niet om er zomaar weg te dromen
maar stil te zijn naar hartelust.
Hier klinkt de taal niet angstaanjagend
en daal ik tot mijn wezen in,
in stilte die bevrijdt, ontwapent:
een stem die spreekt van dieper zin.
Het veilig masker mag doormidden,
ik toon mezelf een waar gezicht;
terwijl –geopend- handen bidden:
ontvangend, weerloos, vederlicht.
Ik voel me als herdacht, herboren –
het eelt, de ziel opnieuw doorbloed;
ik ga, weer mens als ooit tevoren,
de wereld anders tegemoet.
Eppie Dam
en op z’n Fries…
oktober3
Herfst is de tijd van vermoeden, niet van weten.
Van tasten, niet van grijpen. Van eerst met mijn duim
het waas wegvegen van een purperen pruim
en van voelen en van dán pas eten.
Herfst is rustig doende, niet als zomer doende was,
met dat druk ondernemen, proclameren en oprichten
en met uitbreiden en met weer iets anders stichten.
Herfst vertraagt een ogenblik de pas.
Een krekel zit nog vol te houden in het gras.
En op de grintweg snort een laatste bij.
Wat vorig jaar nog komen moest, is nu voorbij.
Maar de geest is vrij.
Om te berekenen en te weerleggen en te ijken.
En om te rangschikken en te bevragen,
te beschouwen en te kijken.
(Uit: Ter ere van de goedertieren maan. Herman de Coninck)